Er zijn twee periodes waarin er heel veel verandert op korte tijd: in de eerste levensjaren en in de puberteit. Dat de eerste levensjaren erg belangrijk zijn, weten we inmiddels allemaal. Denk aan de beelden van weeskinderen uit ontwikkelingslanden en de invloed die zulke verwaarlozing kan hebben op de ontwikkeling van een kind. Dat de puberteit ook belangrijk is, weten we nog niet zo lang. Toch zal er nadien geen periode meer zijn in het leven waarin er zoveel verandert. Uiteraard verandert de hormoonhuishouding. Die zorgt ervoor dat jongeren ‘in de puberteit’ komen. Begrijp: hun lichaam verandert en ze krijgen secundaire geslachtskenmerken. Daar moeten ze mee leren omgaan. Bovendien weten we nu dat de toename van geslachtshormonen in deze periode zorgt voor een afname in stresshormonen. Dat maakt dat pubers gevoeliger zijn voor stress. Daarnaast verandert het brein. De ‘emotionele’ hersenen groeien het eerst, terwijl het ‘controlegebied’ in de hersenen pas later bij beent. Gevolg is onder meer dat pubers sneller emotioneel reageren zonder dat ze die reactie kunnen afremmen. Pubers zullen minder goed gezichtsuitdrukkingen lezen en zijn sneller geneigd allerhande zaken in te vullen bij anderen. Bovendien doen al deze veranderingen zich vaak ook nog eens voor op een moment dat hun leefomgeving ingrijpend verandert, bijvoorbeeld doordat ze naar de middelbare school gaan. Pubers moeten zich dus aan heel veel interne en externe veranderingen aanpassen. Ze moeten zelfstandiger worden, identiteit en eigenheid krijgen, een plek zoeken in een vriendengroep en hechtere vriendschappen aangaan. Vergelijk het zo: als een baby geboren wordt, moet hij/zij voor het eerst zelfstandig ademen en functioneren in de buitenwereld. Is je lichaam daar onvoldoende voor uitgerust, dan kan het mislopen. Net zo moet een puber veel zelfstandiger gaan functioneren in een andere en grotere wereld. En net zo geldt dat als een puber daar niet helemaal klaar voor bent, het kan mislopen.
Wat zorgt ervoor dat een puber problemen krijgt of niet?
Geen eenvoudige vraag! Bekijk het zo: iedereen heeft een bepaalde last te dragen. Die last wordt bepaald door de (negatieve) ervaringen die je in je leven hebt meegemaakt of door de uitdagingen waar je in je leven voor staat. In de puberteit vergroot de last door alle veranderingen die er bovenop komen. Daarnaast heeft iedereen ook een bepaalde draagkracht of veerkracht. Beschouw het als een soort van ‘psychische immuniteit’. Hoe sterker je veerkracht, des te meer last je aan kan zonder uit evenwicht te raken. Psychische problemen zullen dus ontstaan wanneer de balans tussen veerkracht en draaglast uit evenwicht is.